Mijn hulp is van de Heer

Terwijl ik omhoog kijk naar de Spitzkofel, schiet Psalm 121 door mijn hoofd:
‘Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar zal mijn hulp komen?’
Het dal in Oost-Tirol waar wij deze zomer onze vakantie doorbrengen, is omringd met bergen. Aan de ene kant de Hohe Tauern en aan de andere kant de Dolomieten. Het is een prachtig natuurgebied. De Spitzkofel is met 2718 meter hoog een indrukwekkende berg. Ongerept, kaal en woest aan de top met nog wat laatste plekken sneeuw. Met de bergen in het vizier, overdenk ik de psalm. Waarom zou de psalmist naar de bergen hebben gekeken voor hulp?
Bergen doen op twee manieren aan het hemelse of goddelijke denken. In de eerste plaats doordat hoge bergen ver de lucht in reiken. Ze geven het idee van dichter bij de hemel te komen, dichter bij God. Daarnaast stralen hoge, ruige bergen kracht uit en roepen ontzag op. Ze herinneren ons aan de oppermacht van de Schepper.
Ongetwijfeld hebben vergelijkbare gedachten vroeger ook een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van religies en mythologieën. We zien dat bergen daarin veelal een centrale rol speelden en soms nog spelen. Ze waren bijvoorbeeld de geboorteplek of woonplaats van de goden. Denk aan de berg Olympus, die een kleine 200 meter hoger is dan de Spitzkofel, en door de Griekse dichter Homerus werd beschreven als ‘Huis van de goden’. In sommige culturen wordt de berg zelf als god gezien. In het Oude Testament lezen we dat de volken die om de Israëlieten heen woonden, zoals de Kanaänieten en Moabieten, hun goden vereerden op heilige heuvels en heilige bergen.
Ook in de geschiedenis van Gods volk nemen bergen een bijzondere plaats in. Eén van de belangrijkste ontmoetingen die Mozes had met God, toen hij de Tien Geboden ontving, vond plaats op Sinaïberg. In Exodus 19:18, 20 lezen we: “En de berg Sinaï stond geheel in rook, omdat de Here daarop nederdaalde in vuur; de rook daarvan steeg op als de rook van een oven, en de gehele berg beefde zeer.” “Toen daalde de Here neder op de berg Sinaï, op de bergtop, en de Here riep Mozes naar de bergtop, en Mozes klom naar boven.” Verderop in de Bijbel lezen we dat de zegeningen en vervloekingen van God vanaf de berg Gerizîm en de berg Ebal werden gegeven aan het volk. Het Nieuwe Testament beschrijft op meerdere plekken dat Jezus de berg op ging om tot God te bidden of het volk te onderwijzen. Naar één van Zijn bekendste preken wordt verwezen met ‘de Bergrede’. Tevens vond de verheerlijking van Christus plaats op een hoge berg (Matt. 17:1) en was het vanaf de Olijfberg dat Hij opsteeg naar de hemel (Hand. 1:12).
Hoewel de God van de Bijbel vaak bergen verkoos als plek voor contact met mensen, stond daarbij niet de berg centraal, maar steeds God zelf. Zijn aanwezigheid was geen (onvermijdelijk) gevolg van de heiligheid van de berg. De berg werd heilig dóór Gods aanwezigheid. In veel oude religies gebeurde het omgekeerde. De berg werd als iets ontzagwekkends gezien en daarom werd er iets goddelijks aan toegeschreven. Het gevaar van deze manier van denken, is dat het object (in dit geval de berg) een belangrijkere rol krijgt in verering dan de God die het toebehoort. De reden hiervoor is dat mensen het gemakkelijker vinden om datgene te vereren dat zichtbaar en tastbaar is. Ze zoeken hulp voor hun problemen die ze hier en nu kunnen vastgrijpen. God is echter ongrijpbaar. Wij kunnen slechts onze handen naar Hem uitstrekken in onze hulpeloosheid; Hij bepaalt óf, wanneer en hoe Hij ze vastpakt. Dat vergt geduld, vertrouwen en geloof.
Veel mensen zijn niet erg geduldig en het ontbreekt hen aan een stevige vertrouwensbasis. Zo was het ook met het volk van Israël. Terwijl Mozes op de berg was om de geboden van God in ontvangst te nemen, maakte het volk een gouden kalf om te aanbidden. "…want wij weten niet wat hem [Mozes] geschied is." Zij werden ongeduldig, lieten twijfels toe en verloren het geloof in hun Heer. Deze ontrouw aan God komt bij het joodse volk in de loop van de tijd steeds terug. Net als de volken om hen heen kozen zij er herhaaldelijk voor om op ‘de hoogten’ te offeren aan andere goden. Zij vertraden Gods wet en vertrouwden niet meer op Hem.
Psalm 121 is een waarschuwing tegen het zoeken van hulp op verkeerde plaatsen. De psalmist was God niet vergeten toen hij de vraag stelde "van waar zal mijn hulp komen?" Hij twijfelde geen moment aan zijn Schepper en geeft direct antwoord op zijn eigen vraag: "Mijn hulp komt van de Heere, Die hemel en aarde gemaakt heeft."
Hij herinnert ons eraan dat wanneer wij twijfelen of niet (kunnen) zien wat de Heer doet om ons te helpen, wij mogen weten dat Hij altijd trouw is en over ons waakt. Hij herinnert ons eraan dat God oppermachtig is en nooit verzuimt om voor ons te zorgen.